(me:r) o. (meren ;-tje) [~ Lat. mare d. i.]
1. o. Dicht, zee : de zonne zonk in 't -.
2. Bepk. a. o. binnenwater : de Italiaanse, de Zwitserse meren; een alpen-, berg-,binnen-,bron-, dal-, krater-, riviermeer ; een steppen-, stroom-, strand-, zoetwater-, zout-, zoutwatermeer; afgedamde, periodieke, vulkanische meren; het hoogstgelegen ter wereld is het Titicaca Meer (3914 m) in Zuid-Amerika. Syn. oceaan, zee.
Grootste Meren
1. Kaspische Zee 438 000 km2
2. Boven Meer 82 350
3. Victoria Meer 68 500
4. Aral Meer 67 800
5. Huron Meer 60 000
6. Michigan Meer 58 100
7. Tanganika Meer 35 100
8, Baïkal Meer 34 930
9. Njassa Meer 31 000
Vergelijk : België 30 484
b. v. Uitbr. drooggemaakt meer in Nederland : de Haarlemmer -.