(ma'ri:a) Duitse keizerin 1740-1780, aartshertogin van Oostenrijk, koningin van Hongarije en Bohemen, ° 1717 te Wenen, 1736 gehuwd met Frans Stephanus van Lotharingen (sinds 1745 keizer Frans I); moest na de dood van haar vader Karel VI haar erfdeel in de Silezische Oorlogen en de Oostenrijkse Erfopvolgingsoorlog verdedigen, waarbij zij Silezië aan Frederik II van Pruisen verloor. Bij de Eerste Verdeling van Polen, waarin zij met tegenzin toestemde, verkreeg zij 1773 Galicië, 1775 de Boekovina, door de Beierse Erfopvolgingsoorlog 1779 het Inn-viertel, (gebied bij de monding van de Inn in de Donau), ✝ 1780 te Wenen.
Zij bestuurde haar erflanden met bekwaamheid en wijsheid, beperkte de macht van de Standen der afzonderlijke gewesten, gaf een nieuw wetboek uit (Nemesis Theresiana), bevorderde onderwijs, nijverheid en handel en verminderde de lasten van de boerenstand. Haar voornaamste minister was Kaunitz.