Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

Margareta van Parma

betekenis & definitie

(marga're:ta) landvoogdes der Nederlanden 1559-1567, 0 1522 te Oudenaarde, gemalin van Ottavio Farnese, hertog van Parma, halfzuster van koning Filips II van Spanje, die haar 1559, bij zijn vertrek naar Spanje, het bestuur over de Nederlanden opdroeg. De invloedrijkste edelen (o. a.

Aerschot) had hij tot leden van de Raad van State benoemd, doch de invloed hiervan beperkt door een Geheime Achterraad (Consulta) bestaande uit Viglius, Berlaymont en Granvelle, die feitelijk het bestuur in handen had. Granvelle, een Fransman en de voornaamste raadsman van Margareta, wekte door zijn absolutisme zoveel misnoegen bij de edellieden (o. a.

Willem II van Nassau, de graven van Egmont en Hoorne) dat Filips genoodzaakt werd hem 1564 te ontslaan. De ontevredenheid nam nog toe door de strenge plakkaten tegen de ketters.

Verbonden werden gesloten o. a. het Verbond der Edelen (Lodewijk van Nassau, Brederode, Marnix van St.-Aldegonde) 1565 te Brussel, hagepreken gehouden en onderhandelingen met buitenlandse vorsten en met de Franse hugenoten aangeknoopt. In 1566 bood Brederode de landvoogdes een smeekschrift aan ter opheffing der plakkaten, terwijl Bergen en Montigny zich met hetzelfde doel naar Spanje bij Filips II begaven.

Inmiddels brak de Beeldenstorm uit, waarop Filips 1567 Alva zond om de orde te herstellen. Wegens zijn gestrenge maatregelen vroeg Margareta ontslag en keerde naar Italië terug, waar zij 1586 ✝.

< >