Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kans

betekenis & definitie

v. (-en; -je) [Fr. < Lat. cadentia, geval]

I. Eig. Veroud. worp, val van de dobbelsteen: de wagen, iets wagen, zijn geluk beproeven.

II. Metn.

1. onzekere wending, loop der dingen: de loopt zus of zo; de loopt mede, tegen; de keert, keert om, verkeert; zich op alle -en voorbereiden, wapenen; de afkijken.
2. a. mogelijkheid, waarschijnlijkheid dat iets gebeuren zal: is alle verloren? de -(en) berekenen, nagaan, overwegen; een goede, kwade, mooie, slechte de wordt groter, vermindert; iets biedt -en aan; de staat schoon; de staat honderd tegen één; de -en staan gelijk; er bestaat, komt, (geen) op iets of dat..., of om... te; vinden, weten, zien om iets te doen; (de) lopen, blootstaan aan de mogelijkheid van een of ander ongeluk.
b. gelegenheid: een biedt zich aan, doet zich voor, wordt iemand (aan)geboden; een krijgen; de waarnemen; de klaar, schoon zien; zijn afwachten; de gaat voorbij of verloren, ontglipt, ontsnapt; een verkijken, verlopen, verspelen, verzetten, verzien, verzitten, verzuimen; iemand een geven tot iets; iemand een af nemen, benemen om te...; iemand een afzien; een goede, kwade -; veel, weinig maken; de grijpen.

< >