I. Eig. Iscarioth [naar zijn geboorteplaats] apostel die Jezus voor 30 zilverlingen door een kus verried. -
II. judas m. (-sen; -je) Metn.
1. verrader, valse vriend.
2. Verzw. deugniet, ellendeling.
III. Metn. kijkgaatje om iemand heimelijk te beloeren : door het -je van een cel kijken. IV. Judas (H.) → Simon en Judas.
Gepubliceerd op 30-06-2020
Judas
betekenis & definitie