1. De Bouwkunst
ontwikkelde zich uit de oudkristelijke, met vermenging van klassieke vormen, tot de Romaanse stijl (XIIde en XIIIde eeuw). St. Ambrosius te Milaan, de dom, de doopkapel en de scheve toren te Pisa, de Palatijnse kapel te Palermo en de dom te Monreale zijn Romaanse bouwwerken, terwijl San-Marco te Venetië (IXde eeuw) een Laatbyzantijnse schepping is. In de XIIIde eeuw drong, door de uitbreiding der bedelorden, de gotiek in Italië binnen, maar werd er alleen als konstruktiestelsel aanvaard en in Italiaanse geest gewijzigd. Gotische katedralen zijn die van Siëna, Orviëto, Florence, Milaan ; stadhuizen die van Siëna, Florence (Palazzo Veccbio) en het Dogenpaleis te Venetië. In de XVde eeuw (Quattrocento) ontstond de vroegrenaissance, waarvan Brunelleschi (dom en paleis Pitti te Florence) de baanbreker is.
Andere gebouwen zijn de paleizen Riccardi en Strozzi te Florence, het paleis Vendramini te Venetië en het kartuizerklooster te Pavia. De eerste helft der XVIde eeuw (Cinquecento) is het tijdperk der hoogrenaissance, met Rome als centrum en als voornaamste bouwmeesters Bramante (ontwerp van de St.-Pieterskerk te Rome), en Palladio (kerk il Redentore te Venetië); ook de biblioteek San Marco te Venetië is er een typisch voorbeeld van. De laatrenaissance (1550-1600) staat geheel onder de invloed van Michelangelo (koepel van de St. Pieterskerk) wiens stijl door zijn leerlingen tot barokstijl (XVIIde eeuw) werd ontwikkeld (C. Maderna, Bernini, Fontana). In de XVIIIde eeuw komt het klassicisme op, dat ook in de XIXde eeuw bleef overheersen.
2. Beeldhouwkunst.
De eerste meester van betekenis is Nicolo Pisano (XIIIde eeuw) die de gotische preekstoel met sarkofaagreliëfs voor de doopkapel te Pisa beitelde. Andrea Pisano verzachtte het harde realisme van Nicolo. Bij diens zoon Giovanni en de beeldhouwers der renaissance (XIVde-XVIde eeuw) Quercia, Ghiberti, Pisanello, Donatello, Laurana. Settignano, Pollajuolo, Robbia, Verrocchio, treedt het streven naar het natuurlijke op de voorgrond. Boven allen steekt Michelangelo ver uit; zijn beste navolgers zijn : Bandinelli, Pericoli, Cellini, Porta, S. Maderna.
In de XVIIde eeuw is Bernini de grote beeldhouwer. In de XVIIIde ontstonden twee scholen : die van Canova, wiens invloed o. a. Bartolini onderging, en die van de Deen Thorwaldsen. De XIXde eeuw munt vooral uit door technische vaardigheid en virtuositeit in de behandeling van het marmer.
3. Schilderkunst.
Een poging om zich aan de stijve Byzantijnse invloed, die tot de XIIIde eeuw overheerste, te onttrekken, is reeds bij Cimabue en Duccio aanwezig. Meer beslist wendden zich Giotto en zijn leerling Orcagna er van af, doch eerst met de renaissance kreeg het streven naar het natuurlijke de overhand. De schilders der XVde eeuw (Quattrocentisten) behoren merendeels tot de Florentijnse school : Angelico en zijn leerling Gozzoli, Masaccio, Castagno, Filippo Lippi en zijn leerling Botticelli, Ghirlandajo, Filippino Lippi, Credi, Francesca. Andere Quattrocentisten zijn Messina, Mantegna, Bellini, Perugino, Carpaccio, Francia, Pintüricchio, Signorelli, Tura. Onder de meesters der XVIde eeuw (Cinquecentisten) munten vooral zes uit: da Vinci (navolgers: Ferrari en Luini), Michelangelo (navolger : Bronzino), Raffaël (leerlingen : Garofalo, Penni, Romano), Correggio (navolger : Baroccio), Giorgione (leerling : Piombo) , Titiaan (navolger : Babsano). Naast hen zijn te noemen : Lotto, Bartolommeo, Sarto, Palma Vecchio, Pordenone, Moretto, Tintoretto en Veronese.
Sinds het einde der XVIde eeuw is de bloeitijd voorbij. Toch leverden nog enkele schilders voortreffelijk werk o. a. de Carracci’s en hun leerlingen : Domenichino, Reni, Guercino, verder Caravaggio, Cortona, Giordano, Rosa, Sassoferrato, Allori, Dolci in de XVIIde, Canaletto en Tiepolo in de XVIIIde en Segantini in de XIXde eeuw.
Italië
I. AARDRIJKSKUNDIG
Italië is 310.137 km2 groot. Het bestaat uit de door de Alpen ingesloten vruchtbare Po Vlakte, met strenge winters, en het eigenlijk schiereiland, doortrokken door de Apennijnen, die hier en daar prachtige laagvlakten openlaten. Het schiereiland heeft warme zomers en zachte winters. De landbouw is er hoofdbedrijf, maar niet ontwikkeld. De nijverheid is van betekenis vooral in de Po Vlakte (textiel- en metaalnijverheid). Genua is de eerste handelshaven. Bevolking: 46.000.000 inw., veelal katolieken. →: Italiaanse koloniën (tot 1940).
II. GESCHIEDKUNDIG
1. Oudheid. Overblijfselen der oudste bevolking waren de Liguriërs, de Japygiërs, de Siliciërs, de Italiërs, de Etrusken. Later vestigden zich de Kelten in Opper-, de Grieken in Beneden-Italië. De vermenging van die volken was het werk der Romeinse heerschappij (→: Romeinse geschiedenis).
2. In de Middeleeuwen kan men twee tijdperken onderscheiden: de Germaanse overheersing en het tijdperk der onafhankelijke staten.
a. Tijdperk der Germaanse overheersing 476-1268. Odoaker, die zich 476 tot koning liet uitroepen, werd 489 door Theoderik de Grote overwonnen. Deze stichtte het Oostgotische Rijk, dat echter 555 door de Byzantijnen werd ten val gebracht en met het Oostromeinse verenigd. In 568 begonnen de Langobarden hun invallen, stichtten het Langobardenrijk en bedreigden Rome, wat tot de tussenkomst van Pepijn de Jonge (stichting van de Kerkelijke Staat 756) en de inlijving door Karel de Grote (774) van het Langobarden bij het Frankische Rijk leidde. Frankisch Italië kwam bij het verdrag van Verdun (843) aan Lotharius I. Met de dood van zijn opvolger Lodewijk II, stierf 875 de Italiaanse lijn der Karolingers uit. Van 827-864 veroverden de Arabieren Corsica, Sardinië en Sicilië en plunderden het nog Byzantijnse Zuid-Italië. Ondertussen kregen de inheemse vorsten meer macht. Berengarius van Friaul liet zich 915 tot keizer kronen. Met de verovering door Otto I, van de Italiaanse kroon 951, en zijn keizerskroning 962, begon de Duitse heerschappij die drie eeuwen zou duren. In de Investituurstrijd stonden de Lombardische steden aan de zijde van de paus en verwierven hun zelfstandigheid, die Frederik II 1183 moest erkennen. Ook het pausdom herkreeg zijn vrijheid bij de Vrede van Venetië (1177) en onder Innocentius III (1198-1216). Het 1130 in Zuid-Italië door de Noormannen gestichte koninkrijk van Napels en Sicilië werd 1194 door Hendrik VI veroverd ; doch met de dood van Konradijn 1268, nam de Duitse heerschappij ook daar een einde.
b. In het tweede tijdperk 1268-1530, ontstonden of ontwikkelden zich een groot aantal onafhankelijke staten (republieken Venetië, Genua, Florence, hertogdommen Milaan en Savoje) en staatjes, geregeerd door machtige families als de Visconti’s en de Sforza’s te Milaan, de Medici’s te Florence enz. Trots hevige onderlinge twisten van welfen en gibellijnen, van adel en volk, bracht de wereldhandel, die zijn weg over Italië had genomen, dit land tot hoge rijkdom en bloei en op het gebied van kunst en letteren (renaissance) de heerschappij over gans Europa. Sinds 1494 trachtten de Fransen Italië te bemachtigen, maar moesten 1503 Napels en Sicilië aan de Spanjaarden, 1525 na hun nederlaag te Pavia, Noord-Italië overlaten aan Karel V, die zich 1530 te Bologna tot Rooms keizer liet kronen.
3. Nieuwe Tijd. 1530-1795. Dit is de periode van de Spaans-Oostenrijkse overheersing. Milaan en Napels, die Karel V 1554 aan zijn zoon Filips II had geschonken, bleven aan de Spaanse Habsburgers tot de Vrede van Utrecht 1713. Hierbij kwamen Milaan Napels en Sardinië aan Karel VI (Oostenrijks Habsburger) die 1720 aan koning Victor Amadeus II Sardinië tegen Sicilië verruilde. In 1738 schonk Karel VI Napels en Sicilië aan Spanje tegen afstand van Parma en Piacenza.
4. Nieuwste Tijd.
a. Van 1795 tot 1815 bevond zich Italië onder Franse heerschappij. Bonaparte (sedert 1804 Napoleon I) vermeesterde in de twee eerste Koalitieoorlogen 1796-1801 het noorden van het land en kroonde zich 1805 te Milaan tot koning van Italië, nam datzelfde jaar Napels in bezit, waar hij eerst zijn broeder Jozef, later zijn zwager Murat tot koning verhief, en lijfde 1809 de Kerkelijke Staat in. Alleen de eilanden Sardinië en Sicilië behielden hun onafhankelijkheid.
b. Eénmaking van Italië sedert 1815. Na de val van het Franse Keizerrijk, schonk het Wener Kongres Lombardije en Venetië aan Oostenrijk en herstelde de meeste vroegere staten. Bij de Omwenteling van 1848 werd Karel Albert van Sardinië, de voorvechter der Italiaanse eenheid, door de Oostenrijkers verslagen. Eerst zijn zoon Victor Emanuel II gelukte het, met Franse hulp, in de Italiaans-Oostenrijkse Oorlog, 1859 Lombardije te bemachtigen. In 1860 annexeerde hij Midden-Italië met het grootste gedeelte van de Kerkelijke Staat, verder Sicilië en Napels, en riep 1861 te Turijn het Koninkrijk Italië uit. Na de Duitse Oorlog van 1866, verkreeg hij Venetië en bezette 1870 Rome, dat hij tot hoofdstad verhief. Zijn zoon HUMBERT I (1878-1900) sloot 1883 met Duitsland en Oostenrijk de Driebond en voerde 1896 een ongelukkige oorlog tegen Ethiopië. In 1900 volgde Victor Emanuel III zijn vader op. Onder hem bezetten de Italianen Libië.
c. Tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. In de Eerste Wereldoorlog (19141918) streed Italië sinds 1915 aan de zijde der Entente, tegen zijn vroegere bondgenoten. De oorlog bracht weinig krijgsroem, maar een uitbreiding van gebied nl. Zuid-Tyrol tot aan de Brenner Pas en de kuststreek van de Isonzo, Triëst en Istrië. d’Annunzio bezette 1919, met een troep vrijwilligers, Fiume. In het binnenland heerste, sinds de Eerste Wereldoorlog, wanorde. Mussolini, met zijn fascisten, maakte zich einde 1922 van het bestuur meester en herstelde de orde. Sinds het Verdrag van Tirana (1916) stond Albanië onder de bescherming van Italië, wat de vriendschappelijke betrekkingen met Joegoslavië bekoelde. In alle Middellandse-Zeeaangelegenheden verlangde Italië medezeggenschap te hebben. Door een verdrag met de H. Stoel werd 1929 de Romeinse Kwestie opgelost. In 1930 had het huwelijk plaats van kroonprins Umberto met prinses Marie José van België. Mussolini maakte zich langzamerhand zo goed als van alle ministeries meester. Ook op landbouwkundig gebied maakte hij zich verdienstelijk; hij liet o. a. de Pontijnse Moerassen en een gedeelte der Campagna Romana in bouwland omscheppen. Italië veroverde 1935-1936 Ethiopië en sindsdien droeg koning Victor Emanuel de titel van keizer van Ethiopië. In 1937 werd Victor Emanuel, zoon van Umberto, en vermoedelijke kroonprins, geboren. Tussen het fascistisch Italië en het nationaalsocialistische Duitsland ontstonden vriendschappelijke betrekkingen (as Berlijn-Rome). In de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) streden Italiaanse troepen aan Franco’s zijde. Einde 1937 trad Italië uit de Volkenbond die, naar aanleiding van de verovering van Ethiopië, sancties had genomen. Het volgende jaar 1938 werd met Engeland een verdrag gesloten, dat de status quo in de Middellandse Zee handhaafde, en was Mussolini’s invloed bij het tot stand komen van het Münchener Verdrag, waardoor de vrede in Europa werd behouden, doorslaggevend. Aan het einde van 1938 maakte Italië aan Frankrijk zijn territoriale eisen bekend, die betrekking hadden op Nice, Savoje, Corsica, Tunis, het Suez Kanaal en Dzjiboeti. Na de verovering van Albanië (1939) door de Italiaanse troepen, werd dit land door een personele unie met Italië verenigd en koning Victor Emanuel III nam de titel van koning van Albanië aan.
d. Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) nam Italië 1940 deel aan de strijd, met de Duitsers, tegen de Geallieerden. In 1943 werd Mussolini, als de grote voorstander van het bondgenootschap met Duitsland, ten val gebracht. Intussen waren geallieerde troepen geland in het zuiden en kwam het spoedig tot een wapenstilstand met de nieuwe Italiaanse regering. De oorlog duurde echter nog geruime tijd voort op Italiaans gebied tegen de aldaar verblijvende ; Duitse troepen. Sedert het einde van de oorlog heerst er in Italië een politieke chaos, die men vergelijkt met de toestand vóór het optreden van Mussolini en zijn fascisten in 1922. De kommunisten, vooral in het noorden, o. a. in de grote industriesteden Milaan, Turijn enz. verwekken werkstakingen en relletjes die alle ekonomisch herstel onmogelijk maken, terwijl het in het meer agrarische zuiden ; (behalve dan te Rome !) rustiger is. In 1946 deed koning Victor Emanuel (✝ 1947) afstand van de troon ten gunste van zijn zoon Umberto. Kort daarop behaalden, bij een volksreferendum, de republikeinen twee miljoen stemmen meer dan de monarchisten. De koninklijke familie vluchtte naar het buitenland en de republiek werd uitgeroepen (eerste president: De Nicola). In 1947 werd het vredesverdrag met de Geallieerden gesloten; Italië moest Istrië aan Joegoslavië afstaan, terwijl Triëst met omgeving tot vrijstaat werd verheven. De vroegere Italiaanse koloniën zijn voorlopig door de Engelsen bezet. Bij de verkiezingen in 1948 leed het volksfront (kommunisten en linkse socialisten) een nederlaag, terwijl de kristendemokraten bijna de helft van de stemmen behaalden.
KONINGEN VAN ITALIË
1. Victor Emanuel II 1861
2. Humbert I < 1 1878
3. Victor Emanuel III < 2 1900
4. Umberto < 3 1946