('filips) hertogen :
1. de Stoute, graaf van Vlaanderen 1384-1404, ° 1342 te Pontoise, zoon van koning Jan II de Goede van Frankrijk, die hem tot beloning voor zijn dapperheid [vandaar : de Stoute] in de slag bij Poitiers, 1363 Boergondië schonk; huwde 1369 met Margareta, dochter van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, en hielp hem de Vlamingen 1382 bij Rozebeke verslaan, werd 1392, toen Karel VI krankzinnig werd, regent van Frankrijk, weldra echter door Lodewijk van Orléans verdreven, ✝ 1404 te Halle (2).
2. de G o e d e , graaf van Vlaanderen 1419-1467, hertog van Brabant 1430, ° 1396 te Dijon, verwierf door erfenis of aankoop de Nederlanden (conditor Belgii, stichter der Nederlanden), behalve Gelre en de bisdommen Luik en Utrecht, waar hij echter ook leden van zijn familie tot prins-bisschoppen deed kiezen (→ Boergondië). Hij sloot zich in de Honderdjarige Oorlog bij koning Hendrik V van Engeland tegen zijn leenheer koning Karel VII van Frankrijk aan, van wie hij, door het Verdrag van Atrecht, 1435 volkomen onafhankelijk werd, versloeg 1453 de tegen hem opgestane Gentenaren bij Gavere, ✝ 1467 te Brugge. Om zijn landen tot een geheel te maken vergaderde de „grote Hertog van het Westen” meermalen hun staten als Staten-Generaal, en stelde een algemeen beroepshof, de Grote Raad, in. In 1430, bij gelegenheid van zijn huwelijk met Isabella van Portugal te Brugge, stichtte hij de Orde van het Gulden Vlies. Zijn residentie te Brussel was de schitterendste in Europa. Op een van zijn luisterrijke hoffeesten, te Rijsel 1454, beloofde hij een kruistocht tegen de Turken, die hij echter nooit ondernam. Hij begunstigde kunsten en wetenschappen, en bevorderde de nijverheid, vooral de tapijtweverij in Vlaanderen.