(e'giptisÉ™) v.kunst van de oude Egyptenaren, tot Alexander de Grote (IVde eeuw v. K.).
1. Bouwkunst. Zij openbaart zich door het reusachtige en verbazingwekkende, in de piramiden, de rotsgraven en biezonder in de tempels met hun plantezuilen (lotus of papirus). Door een aan beide zijden met sfinksen (tot 1500) bezette weg kwam men aan het hoofdportaal dat zich tussen twee torens (pilonen) bevond. Vóór elke piloon stond gewoonlijk een obelisk. Het hoofdportaal gaf toegang tot een, aan drie zijden met zuilengangen omgeven hof, waarbij zich een door zuilen gedragen drieschepig bedehuis aansloot. Achter dat bedehuis lag het Allerheiligste met het beeld der godheid.
2. De Beeldhouwkunst hieuw beelden in zittende of voortschrijdende houding,vooral sfinksen en koningen, alsmede reliëfs met profielfiguren.
3. De Schilderkunst diende bijna uitsluitend voor ’t beschilderen van beelden en reliëfs.
4. Ook de Kunstnijverheid bloeide en bracht luxeartikelen voort in fraaie vormen.
