I. ('do:r) (sneed, sneden door; heeft doorgesneden)
1. aanhoudend verder snijden.
2. in tweeën snijden : een boterham -.
3. Gemz. haastig verder gaan : hij sneed door.
II. ('snijdən) (doorsneed. doorsneden; heeft doorsneden)
1. er doorheen gaan : een rivier, een spoorweg doorsnijdt de heide.
2. pijn doen, wonden : dat doorsneed haar hart.