(sji'ne:sə) v. letterkunde der Chinezen.
Geschiedenis. De oudste gedenkstukken van deze ontzaglijke literatuur zijn sommige delen van het Boek der Oorkonden (Sjoe-king) en het Boek der Liederen (Sje-king). Confucius (✝ 479 v. K.) verzamelde de dokumenten uit de Oudheid en schreef de geschiedenis van de leenstaat Loe in zijn boek Tsj'wen-ts'ioe. De vijf kanonieke boeken (Woe-king) zijn : I-king (het Boek der Veranderingen), Sjoe-king (het Boek der Oorkonden) waarvan sommige delen tot 2200 v. K. teruggaan, Sje-king (het Boek der Liederen), Li-ki (Kanon der Riten) en Tsj'wen-ts'ioe van Confuoius. Al die boeken zijn verschillende eeuwen v. K. geschreven. De vier mindere kanonieke boeken (Sesjoe) zijn : Ta-hiao (de Grote Leer) , Tsjoeng-yoeng (de Leer van de Middenweg), Lwen-yu (de Gesprekken van Confucius met zijn leerlingen), en Meng-ze (de gezegden van Meng, een indirekte leerling van Confucius). Het taoïstisch werk Tao-teking, dat men aan Laotse toeschrijft, wordt reeds in de IVde eeuw v.
K. aangehaald. Hierbij kwamen zich, in de eerste eeuwen n. K., de boeddhistische boeken voegen. De belangrijkste werken echter zijn die over geschiedenis: aardrijkskunde (Ta-ts'ing-i-t'oeng-tsje, beschrijving van China in 108 delen), taalkunde (P'ei-wen-yun-foe, kompilatie uit alle woordenboeken in 131 delen, en een supplement in 106 delen), geneeskunde (enclyclopedie der kruid- en geneeskunde in 40 delen, natuur-, wisen, sterrenkunde, Het oudste dichtwerk is Sjeking (het boek der liederen, XVII-VIIde eeuw v. K.); beroemde dichters zijn Toe foe en Litaipeh (VIIIste n. K.). Ook de roman, de novelle en het drama zijn goed vertegenwoordigd; het epos ontbreekt.