('brant) o. (–en)
1. Eig. ingebrand merk : een – op kisten; de misdadiger werd tot tuchthuisstraf en – verwezen; de letter C(alumniator = lasteraar) was een – bij de Romeinen.
2. Metf. onuitwisbare schandvlek : dat heeft een – op hem gedrukt; de jongen werd een – van zijn familie.