(’bij) (haalde bij, heeft bijgehaald)
1. naderbij doen zien : die verrekijker haalt goed bij.
2. aanhalen : een cijfer bij een deling -.
3. voorlopig dichtnaaien : een scheur in een kleed -.
4. Zeew. bijdraaien.
5. bijtekenen, bijverven : die kale plekken moet je wat -.