('af) (vloog, vlogen af; afgevlogen)
I. (heeft) vliegend afleggen.
II. (is)
1. zich vliegend verwijderen : af- en aanvliegen.
2. snel afgerukt worden : de pannen vlogen van het dak af.
3. door een ontvangen schok wegstuiven : hij vloog de kamer af.