('af) (stroomde af, afgestroomd)
I. (heeft) door de stroom afscheiden : de rivier stroomt veel van haar oevers af.
II. (is)
1. door de stroom afgescheiden worden : veel stroomt hier van de oevers af.
2. onafgebroken van de lippen komen : de woorden stromen af.
3, naar beneden komen, golvend afhangen : haar dat over de schouders afstroomt.