Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-06-2020

aanzien (werkwoord)

betekenis & definitie

('a:n) (zag aan, heeft aangezien)

A. [aan. in de zin van: richting naar het doel]
I. Eig.
1. Algm. zien naar: de meester -; iemand vriendelijk, waarschuwend -; doet gedenken, het zien van iets of iemand doet er aan denken; iemand niet -, met verachting bejegenen. → hoogte, nek, oog, schouder. Syn. → aanblikken
2. Inz.
a. met geduld en onverschilligheid aanzien: dat is niet langer aan te zien
b. Uitbr. dulden: dat onrecht kan ik niet langer -

II. Metf.

1 Veroud. in aanmerking nemen: komt nog voor in „aangezien”
2. op zekere wijze beschouwen en beoordelen: iemand of iets als, voor; voor wie ziet gij mij aan? Gez. naar het zich laat -, naar alle waarschijnlijkheid; zich laten -, zich zo voordoen; zonder des persoons, zonder op diens rang of stand te letten
B. [aan, in de zin van: figuurlijke aanraking] door het uiterlijk gewaarworden : het is hem aan te zien dat hij er onder is.

< >