('a:n) (hing aan, heeft aangehangen)
1. hangend er aan vastzitten ; die japon hangt haar slordig aan.
2. vastkleven;iwol hangt erg aan.
3. steeds vergezellen : hij hangt mij aan als een klis.
4. gehecht, toegedaan zijn: iemand met liefde -; een staatsman, een partij -. Syn. volgen, voorstaan.
5. geloven in: een mening .