eertijds, naar uitwijzing van den naam, niet anders dan een Klooster, of liever een Abtdij, der Cistertiënser Orde; vermoedelijk dus genaamd naar deszelfs Stigter, eenen GERKE, liggende op de uiterste grenzen van Friesland, aan den Noorder oever van ’t Kasper Roblesdiep, ter plaatze daar de Dokkummer Trekvaart naar Groningen zig daar mede vereenigt, en na bij de Rivier de Lauwers; de scheiding van de nabuurige Provintie Stad en Landen. De sterkte doortogt voor bij dit Klooster, niet alleen van Schepen, maar ook van Rijtuigen, heen en weer, van de eene naar de andere Provintie, had reeds voorlang aanleiding gegeeven, om verscheiden Herbergen en andere Huizen bij het zelve te stigten: waar uit, door den tijd, een geheel Dorp ontstaan is, het welk den naam van dit Klooster bekomen en behouden heeft, ’t Klooster zelfs, dat oudtijds den naam had van Jerusalems Klooster, is geheel verdweenen; van deszelfs Brouwhuis is daar na de Kerk gemaakt, waar in de dienst voor de Gemeente van het Dorp, door een eigen Predikant, verrigt word.
BACHIENNE, A. bl. 1301.