Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DOGGERSZAND

betekenis & definitie

ook wei Doggersbank genaamd, is een groote Bank of Zandplaat, in de Noordzee, ten Noordwesten van Holland, de Zuiderzee en de kusten van Friesland, tussen Engeland en Jutland, bijna Noordwest en Zuidwest uitgestrekt. Op het Art.

BENTINCK, (WOLTER JAN GERRIT) VI. Deel, hebben wij een behoorlijk verslag medegedeeld van den Zeeslag, tusschen de Hollanders en Engelschen, onder kommando van de Vice-Admiraal ZOUTMAN en den Admiraal PARKER, op den 5den Augustus 1781, gehouden op dezen Doggersbank of dit Doggerszand. Dien naam schijnt dit Zand gekregen te hebben van de Doggers; een soort van Visschersschepen, die derwaarts gezonden worden om Schelvisch, en inzonderheid Kabbeljaauw te vangen; die, ingezouten zijnde, onder den naam van Labberdaan en Zoutevisch, verkogt word. Verkeerdelijk is dit woord Dogger, door KILIAAN en anderen, uitgelegd; noemende zij een Dogger, een Botschip, of Haringschip. WINSCHOTEN, in zijn Zeeman, kende dit vaartuig beter, noemende het een Vischschip, dat naar Doggerzand gezonden word, om Kabbeljaauw te vangen. Uit de Registers van Mr. AART VAN DER GOES en anderen blijkt het ook, dat, oudtijds, hier te Lande, de Kabbeljaauw Dogge genaamd werd. Men leest, in opgemelde Register, bl. 37, niet alleen van te Doch gevaaren ende/ voor dat is Cabellau onder Groenlant/ maar ook bl. 279, dat de Visschers, voor de vrije visscherij, in het jaar 1537, moesten betaalen van de Dogge ofte Cabellau / ende de clenne Vischen elck hooft vijftien stuivers / tot St. Jans Misse toe.

< >