was de Grootmoeder der echgenoote van den Ridder P. C.
HOOFT, eerst gehuwd met ANDRIES VAN ERP, en daarna met ARNOUT FABRIJ. In de plondering van Antwerpen door de Spanjaarden, in 1576, toonde deeze vrouwe zonderlinge kloekmoedigheid. Zij en haare Moeder AGATHA OOMS, een vrouw van hooge jaaren, verborgen zig in een kelder. Het geweld, dat op de huisdeur geschiedde, bewoog de oude vrouw, te zien wat ’er gaande was; doch juist op haare aankomst slaat een vaatje buskruid de deur aan stukken, en haar zelve te morsselen. De Dochter, reeds tusschen de veertig en vijftig jaaren oud, schiet toe, en vindt, ter haarer smarte, haare Moeder dood. De Soldaaten grijpen haar aan, en dwingen haar om haaren man benevens haar geld aantewijzen. Zij stak hun iets in de hand; doch zulks baatte niet: de man en ‘t geld moesten ’er zijn. Zij, weigerende een van beiden te ontdekken, werd met een stuk lont om den hals aan een ladder gehangen. In dezen staat liet men haar, tot dat zij bijna dood was. Haar toen los maakende, herhaalden den Soldaaten hunne vragen, en hongen haar, die bij de voorige weigering bleef volharden, ten tweedemaale, en vervolgens ook ten derdemaale. De wreedaarts, op haar niets verwinnen kunnende, trokken de deur toe en lieten haar hangen. Een van het huisgezin, toen voor den dag komende, sneed de lont af en redde haar leven, dat zij nog eenigen tijd, zeer droefgeestig en verzwakt in ‘t verstand, doorbragt.
Zie HOOFT, Nederl. Historiën, XI. Boek, p. 472.