Aantreffen — ontmoeten — vinden - Het begrip, aan de beide eerste woorden eigen, is: in iemands onmiddellijke nabijheid komen, met iemand samentreffen; met vinden hebben zij gemeen het gevolg van het samentreffen nl. het opmerken. Zij verschillen in zooverre, dat bij aantreffen een der personen als niet in beweging zijnde bij ontmoeten de personen als van weerskanten in eene zelfde richting handelend gedacht worden. (Staat het opzettelijke hierbij minder op den voorgrond, dan wordt hiervoor tegen¬komen gebruikt).
Wat, tref ik u hier aan? Bergen en dalen ontmoeten elkander niet, maar menschen wel. Met vinden zijn zij synoniem voor zoover men op zijn weg, zonder bepaald te zoeken, komt tot iets, dat men niet juist verwachtte of zocht. Bij aantreffen en vinden wordt veronder¬steld, dat het object zich in rust bevindt. Hetzelfde zinnebeeld, dat ik hier aantrof, had ik ook reeds meermalen gevonden. Dergelijke fouten ontmoet men meer bij dien schrijver.