I, 1 vast, blijvend, duurzaam; permanent, constant, definitief, voor goed;
2 beslist, vastbesloten, rustig;
3 (barang tetap) onroerend(e goederen);
menetap,
1 blijvend (ergens wonen), zich vestigen, verblijf houden;
2 continu, aanhoudend;
menetapi,
1 vast maken, vastheid geven aan;
2 (belofte) vervullen, nakomen, gestand doen;
menetapkan,
1 vaststellen, bepalen, (be)vestigen;
2 vast aanstellen, handhaven; mempertetapkan, ldem; menetapkan hati, aanmoedigen, opbeuren;
ketetapan,
1 vastheid, continuïteit;
2 volharding, vastbeslotenheid;
3 besluit, beslissing; vaststelling; (ketetapan padjak, belasting)aanslag; tetapan K, normaal; constante; penetapan, vaststelling, besluit, beschikking; vervulling,
II menetap, (drukkend) afdrogen, opdrogen; kain penetap, droogdoek; kertas tetap, vloeipapier.