I 1 flauw (van smaak), smakeloos, laf; tawar mawar, overal, (allemaal) flauw; air tawar, zoetwater;
2 krachteloos (gif), geneutraliseerd;
3 saai, slap, flauw; tawar hati, moedeloos, futloos; roti tawar, gewoon tafelbrood; tawar tawar -> setawar, soort van medicijn;
menowar,
krachteloos maken, ongedaan maken; neutraliseren, ontsmetten; menawari, belezen, (en daardoor) genezen, onttoveren;
menawarkan,
1 neutraliseren;
2 menawarkan hati, kalmeren; ontmoedigen;
penawar,
medicijn, tegengif; tawartawaran, medicamenten; penawaran, genezing, belezing.
II bieden, dingen; bidan tawar, van te voren besproken vroedvrouw;
menawar,
bieden, dingen; afdingen (op);
menawari,
1 aanbieden aan;
2 †, (pogen te) verleiden; menawarkan, iets aanbieden; aanbieden voor (geld); tawaran, bod, aanbod; = penawaran, ’t bieden; offerte.