I 1) 1 aankomen, aangekomen, komen tot, bereiken;
2 lukken, tot stand (ge)komen; vervuld, ten einde, bereikt, uitkomen (droom);
3 genoeg, toereikend, voldoende;
2) zo ... dat, tot (aan); sampai dengan, toten met; sampai hati, er(gens) toe (kunnen) komen, over zich kunnen krijgen;
sampai umur,
1 meerderjarig;
2 †, op hoge leeftijd; tak sampai umur, nog niet (eens), nog niet ten volle; sampai umur, zelfs tot, tot zelfs, helemaal tot, zo zelfs (dat ...); (sampai umur-) menjampai, toereikend;
menjampaikan,
1 doen aankomen, brengen (bij, tot); (verzoek enz) richten (tot), doen toekomen, overbrengen;
2 overhandigen, aanreiken, bezorgen;
3 vervullen, voltooien, tot stand brengen, volbrengen;
kesampaian,
bereikt, vervuld, voltooid enz.
II menjampai, bersampaian, hangen (te drogen), uithangen; menjampai(kan), (kleren) hangen op, over; dragen over (’n stok enz); sampaian, droogstok, rek, kapstok; -> selampai.