I 1 gevoel, ervaring, ondervinding; mening, besef;
2 zin; rasa hati, gemoed; mati rasa, gevoelloosheid; saja rasa, pada rasa saja, naar mijn mening, ik denk; rasa(nja), serasa, ’t schijnt; alsof, als ’t ware, evenals, zoals;
berasa,
1 voelen (pijn enz), ervaren:
2 (berasa pahit, bitter) smaken;
3 M gevoeld;
merasa,
1 (senang, gelisah enz), zich (plezierig, onrustig) voelen; voelen, gewaarworden;
2 voelen, betasten, palperen; merasa hati, ontstemd, gegriefd; (iets) kwalijk nemen; jang dirasanja dalam hati, wat hem drukt, bezwaart;
merasaï,
1 voelen, ondervinden;
2 (te) lijden (hebben), ondergaan, verduren;
me(mpe)rasakan,
1 voelen, gewaarworden enz;
2 laten voelen; terasa, voelbaar, gevoeld, te voelen; 't gevoel hebben;
perasaan,
gevoel, gevoelen, sentiment; mening, besef, idee; perasa, gevoel(szin); kerasaan, merkbaar; -> kerasan B, zich thuis voelen.
II -> raksa, kwik.