1) 1 ruim, wijd;
2 vrij, open, leeg;
lapang hati, (dada),
1 verruimd, opgelucht, verlicht (ademhalen);
2 ruimvoelend, ruimdenkend; berlapang, rulm(schoots);
2) plein, veld, ruimte -> lapangan;
melapangi,
ruimte maken voor, helpen, hulp bieden;
melapangkan,
1 = memperlapang, vrijmaken, plaats inruimen (voor), verruimen, verwijden, openen;
2 melapangkan dada, opluchten, doen herademen; (melapangkan djiwa) genadig zijn, in genade aannemen (God);
lapangan,
1 ruimte, terrein, (lapangan terbang) (vlieg)veld; gebied;
2 mogelijkheden; mendapat lapangan, ruimte vinden; ’n kans krijgen;
kelapangan,
1 ruimte, gelegenheid, vrije tijd;
2 opgelucht, verruimd.