1 adat, traditie, gewoonte(recht) overgeleverde instellingen;
2 gebruik(en) regel, manieren; adat isti'adat, ± idem; zeden; pada adatnja, gewoonlijk; hukum adat, adatrecht; kata adat, adatspreuk; kurang adat, ongemanierd; membawa adat, menstrueren; mengisi adat, verplichtingen nakomen; tahu adat, manieren kennen; itu adat dunia, dat is ‘s werelds loop;
beradat,
1 volgens de adat, traditioneel, volgens gewoonte;
2 adathandelingen (plechtigheden) verrichten;
mengadatkan,
tot adat verklaren, tot gewoonte maken; teradat, gewoonte worden, gebruik(elijk) geworden, in zwang raken.