1 er zijn, aanwezig (zijn), tegenwoordig (zijn), bestaan(d);
2 wel, ja;
3 hebben;
adalah,
1 het geschiedde dat, er was eens;
2 (met functie van Ned koppelwoord) zijn; -> adanja, zo is het; -> adapun, wat betreft; adalah njawa, adalah rezeki, wie dan leeft, wie dan zorgt; adalah adalah sadja, weer wat nieuws; hij heeft, (er is) altijd wat; ada-adanja(kah), hoe is 't mogelijk; seada-adanja, wat er (toevallig) is, (eten) wat de pot schaft;
berada,
1 ergens vertoeven, zich bevinden, verblijven;
2 welgesteld, in goede doen, er warmpjes bij zitten; kalau tidak ada berada, kalau tidak berada-ada (masakan .), als er geen goede reden is, (niet) zonder geldige grond (niet) voor niets …;
mengada-ada,
1 verzinnen, fantaseren, voorwenden, onzin praten;
2 veel pretenties hebben;
mengadakan,
1 scheppen, baren;
2 tot stand brengen, doen ontstaan, in ’t leven roepen, stichten, oprichten;
3 veroorzaken, te weeg brengen, oproepen, aanrichten; mengadakan padjak, belasting heffen; mengadakan pidato, een toespraak houden;
keadaan,
1 (keadaan perang), staat (van oorlog), (keadaan bahaja), (nood)toestand, (keadaan makanan), (voedsel)situatie; status;
2 wezen, gesteldheid, aard, omstandigheid, realiteit; keadaan sekèliling, omgeving; keadaan tenang †, stilleven.