bestaan u/e plaatselijke ophooping i/d dampkring v. zoo fijn verdeelde waterdruppels of ijskristalletjes, dat zij i/d lucht blijven zweven. Door den sterken tegenstand der lucht dalen zij slechts zeer langzaam, terwijl hun val buitendien wordt tegengehouden d/d opstijgende lucht.
Koelt de dampkring echter verder af, dan worden de waterdruppels grooter en dalen als → regen o/d aarde neer. Ook kunnen de wolken tot o/h aardoppervlak dalen i/d vorm v. mist of → nevel. Men onderscheidt de w., naar vorm en samenstelling, in: cirrus (veder-w.), zuiver witte, ijle, vlok- of vedervormige w., die op groote hoogte zweven; cumulus (stapel-w.), groote wolkenmassa’s, als op elkaar gestapeld, soms helderwit, vooral i/d zomer; nimbus (regen-w.), een grijze, dichte w. massa, vaak den geheelen hemel bedekkend als een loodgrauw oppervlak; stratus (laagw.), laag hangend, wit of grauw v. kleur. Samenstellingen v. deze vormen, op verschill. hoogten voork., zijn: altocumulus, alto-stratus, cirro-cumulus, cirrostratus, cumulo-nimbus, enz.
