Het Oud-Grieksch, een W.-Europ. tak v/d IndoGerrn. talengroep ontwikkelde zich i/d 4e eeuw v. Chr. uit plaatselijke dialecten, het alphabet werd v/h Phoenicisch afgeleid De letterkunde wordt verdeeld i/e voorhistorische (tot 700 v.
Chr.) met epische poëzie die in → Homerus haar hoogtepunt en laatsten vertegenwoordiger heeft; een Helleensche (tot ± 380 v. Chr.), i/h bijzonder gekenmerkt d/d ontwikkeling der tragedie e/d lyrische dichtkunst; een Klassieke of Attische (tot ± 320 v. Chr.), waarin de nieuwe comedie e/d geschiedschrijving in proza tot ontwikkeling komt; een Aïexandrijnsclie of Hellenistische (tot ± 15 na Chr.), waarin het centrum zich naar Alexandriê verplaatst en wijsbegeerte en wetenschap o/d voorgrond treden naast de populaire dichtkunst; een Romeinsche {tot ± 525) met invloed v. Oosten en Christendom waarin geschiedenis, aardrijkskunde en sofistische wijsbegeerte een voorname plaats innemen.