Van alle op aarde voorkomende dieren behoren er 95% tot de ongewervelden. Binnen die groep is er een oneindige variatie naar vorm, bouw en aanpassing.
Als het dierenrijk wordt ingedeeld in 26 stammen dan zijn de eerste 25 stammen allemaal ongewervelden. De laatste stam is die der gewervelde dieren. Enkele heel eenvoudig gebouwde soorten zijn slechts met moeite van planten te onderscheiden.Kenmerken.
Zoals gezegd bezitten ongewervelde dieren geen wervelkolom. Bij vele is er een andere aanpassing die zorgt voor stevigheid en bescherming van het lichaam. Insekten en andere geleedpotigen bezitten vaak een harde uitwendige laag die als geraamte dient. Voor de buigzaamheid is dat uitwendig geraamte in segmenten verdeeld. Veel weekdieren vormen schalen ter bescherming van het lichaam dat erg zacht is. Ook in lichaamsfuncties zijn allerlei variaties te vinden. Vaak hebben ze te
maken met de levensomstandigheden van het dier en zijn graad van ontwikkeling. Het ademen kan geschieden door middel van kieuwen, door primitieve longen, door tracheeën of gewoon door membranen. Voedsel kan in zijn geheel of verdeeld in stukjes worden opgenomen, of ook wordt het voedsel door verteringssappen uitwendig verteerd en dan opgenomen in het lichaam. Voortplanting heeft bij de primitiefste vormen vaak ongeslachtelijk plaats; er is gewoon celdeling.
1 Protozoën. Oerdieren, bestaan uit een klompje cytoplasma met een of meer kernen. De meeste zijn microscopisch klein en onregelmatig van vorm. Sommige bezitten bladgroen en kunnen door fotosynthese zelf voedsel maken. Voorbeelden zijn: Euglena, Paramecium en Amoebe.
2 Sponzen kunnen de eenvoudigste meercellige dieren worden genoemd. De eenvoudigste vorm is een zakvormig geheel met een uitstroomopening bovenaan. In de zijwanden bevinden zich instroomopeningen. De waterstroom met voedseldeeltjes en zuurstof wordt in stand gehouden door kraagcellen. Bij hoger ontwikkelde sponzen zitten deze in trilhaarkamertjes.
3 Holtedieren bezitten ook een gastrale holte, net als sponzen. Ze zijn uitgerust met grijporganen en kunnen zo als vastzittende of als vrijzwevende dieren hun voedsel bemachtigen. De vastzittende noemt men poliep en de vrijzwevende meduse of kwal.
4 Weekdieren hebben geen standaardvorm. Ze leven op het land, in zoetwater of in zee. Ze zijn ongesegmenteerd en de klierrijke huid scheidt op bepaalde plaatsen een harde kalkschaal af.
5 Wormen vormen verschillende stammen in het dierenrijk. De ringwormen hebben gesegmenteerde lichamen bijvoorbeeld regenworm.
6 Insekten behoren tot de stam Geleedpotigen (hiertoe behoren ook spinnen, kreeften en duizendpoten). Deze stam omvat het grootste aantal soorten.
Insekten bestaan uit een kop; borststuk en achterlijf. Ze hebben een uitwendig geraamte van chitine. Aan de kop zitten een paar antennes. De poten - drie paar bevinden zich aan het borststuk evenals de eventuele vleugels (twee paar).
7 Spinachtlgen (Arachnidae) bestaan uit twee delen: kopborststuk en achterlijf. Verder zijn er vier paar poten. Aan de kop zitten twee paar uitsteeksels. Het eerste paar zijn de cheliceren (kaakvoelers); het tweede paar de pedipalpen (kaaktasters). Tot de spinachtigen behoren behalve de spinnen ook nog: schorpioenen, hooiwagens, mijten en teken.
8 Kreeftachtlgen (Crustaceae) zijn meest waterdieren. Ze ademen door middel van kieuwen. Er zijn twee paar antennes en drie paar mondwerktuigen aan de kop te vinden. Meestal zijn kop en borststuk tot een geheel verenigd; dan volgt het achterlijf. Tot de lagere kreeften behoort bijvoorbeeld de watervlo. Tot de hogere kreeften onder andere de pissebed, kreeft en krab.
9 Stekelhuldlgen (Echinodermata) zijn zeesterren en zee-egels. Ze hebben een stevig kalkskelet met stekels bezet. Tot deze stam behoren ook de zeelelies en zeekomkommers.