Adjectief: meerslachtig, onevenredig, onevenwichtig, onaangepast onberekend voor, ongepaard, tegenstrijdig, schril, onharmonisch, dissonant, inconform, incompatibel (inkom...), inconciliabel.
Werkwoord: afsteken, tegenstrijden, disharmoniëren, contrasteren (kon...), dissoneren, schreeuwen, vloeken met, mank gaan, passen als een vuist op een oog, sluiten (slaan) als een tang op een varken, passen als een haspel op een vleespot, passen als een klink op een kraaienest, staan als een hoed op een bezemsteel, het past hem als een ezel de laarzen, ergens zijn als een hond in een kegelspel, ergens zijn als een haar in de soep, ergens zijn als een snoek op zolder, dat is een gouden deur aan een varkenskot, dat is als een gouden ring in een varkenssnuit, dat is geen dekseltje dat op elk potje past.
dat is zijn doen niet, dat is niets voor hem.
Naamwoord: wanverhouding, onevenredigheid, onevenwichtigheid, wanklank 597, tegenstelling, tegenhanger, repoussoir, afsteek, tegenstrijd, contrast (kon...), disharmonie, discordantie, meersiachtigheid, onverenigbaarheid, incompatibilitiet (inkom...), informaliteit, disproportie, antinomie.
Causatief: ontwrichten, het evenwicht verbreken, scheeftrekken.
Spreekwoord: ongelijke aard dient niet gepaard; twee harde stenen malen zelden fijn; alle schoenen worden niet over één leest gemaakt; de schoenen van de dwerg passen de reus niet; wat de vogelen behoort, past niet voor de vissen; een os en een ezel en dienen niet aan éne ploeg; de plaats van de gier is niet naast de duif; kraaien en duiven vliegen nooit samen; men ziet geen kraaien met ooievaars vliegen; uilen vliegen met geen bonte kraaien.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Wanverhouding
betekenis & definitie