Scherp

betekenis & definitie

Adjectief: scherp, scherpachtig, aangezet, gewet, snijdend, tweesnijdend, scherpsnijdend, snedig, sneeg, scherp als een naald (een vlijm), overscherp, vlijmscherp, vlijmend, scherp als een els (een vliem), naaldscherp, acuut.

Naamwoord: scherpheid, scherpte, acuïteit.

Causatief: slijpen, scherpen, aanscherpen, bijscherpen, opscherpen, verscherpen, aanslijpen, doorslijpen, wetten, aanwetten, afwetten, smergelen, een mes over de riem halen, aanvijlen, aanzetten, haren, punten, aanpunten, spitsen, tanden, de braam afnemen, bramen, afbramen, afslijpen.

natslijpen, droogslijpen.

scharenslijper, schaarslijp, schaarsliep, scharensliep, messenslijper.

slijpgereedschap, messenslijpmachine, slijpmolen, slijpbak, slijptrog, aanzetsteen, slijpsteen, schuifsteen, wetsteen, oliesteen, draaislijpsteen, slijpschijf, slijpbank, slijpplank, slijpbord, messenplank, wetplank, wetstaal, strijksteen, aanpuntschijf, aanpuntring, aanzetstaal, slijpstaal, messenaanzetter, aanscherper, amarilhout, smergelhout, wetpriem, priem, wetleer (Zn.), slijpzand, slijppoeder, slijp, afslijpsel,

slijpsel.

Adjectief: lijnvormig, draadvormig, straalvormig, lineair, gelijnd, gelinieerd, achtregelig..., gestreept, dwarsgestreept, wormstrepig, ongelijnd, ongelinieerd.

Naamwoord: lijn, bloklijn, keperlijn, kettinglijn, stippellijn, gestippelde lijn, streeplijn, mediaanlijn, streep, straal, stralenbundel, haal, schreef, schrap, trek, meet, draadvorm, draad, stok, staf, stang, steng, staaf, spriet, pijl, pijp, schacht, schaft, zuil, pers (Zn.), paal, schroefpaal, piketpaal, schoen van een paal.

Bijwoord: straalsgewijze, streepswijze.

Causatief: lijnen trekken, lijnen, liniëren, belijnen, omlijnen.