Naamwoord: schedel, hersenschedel, hersenpan, hersenkas, bekkeneel, schedelbeen, ploegschaarbeen, boezem, voorhoofdsbeen, voorhoofdsboezem, achterhoofdsbeen, achterhoof dsgat, achterhoofdsknobbel,
achterhoofdsspier, wandbeenderen, slaapbeenderen, rotsbeen, wiggebeen, gezichtsschedel, gelaatsbeenderen, zeefbeen, zadelbeen, hanekam, traanbeen, neusbeen, ploegbeen, kaak, kakebeen, bovenkaaksbeen, verhemeltebeen, jukbeen, wangbeen, jukboog, onderkaaksbeen, bekkeneelnaad, kroonnaad, pijlnaad, schedelnaad, voorhoofdsnaad, achterhoofdsnaad, winkelnaad, tussenbeentje, schedelholte, bovenkaaksholte, sinus, wiggebeensholte, wiggebeensspleet, schedelvlies, schedelhuis, schedellengte, brachycefalen, microcefalen (mikro..), langschedeligen, dolichocefalen.
hersenen, brein, het cerebraal stelsel, de bovenste verdieping, bovenkamer, hersenmassa, hersenkwab, hersenschors, de grote hersenen, cerebrum, de kleine hersenen, achterbrein, cerebellum, middenhersenen, achterhoofdshersenen, halfronden, balk, hersenbalk, windingen, hersenwinding, plooien, voorhoofdslobben, middenlobben, achterhoofdslobben, hersenholten, vakje, hersenstof, hersenzelfstandigheid, witte zelfstandigheid, grijze zelfstandigheid, het verlengde merg, de brug van Varol, het vierheuvelig lichaam, tafelscheidsel, ademhalingscentrum, gezichtscentrum, spraakcentrum, gehoorcentrum, associatiesfeer, gehoorsfeer, reuksfeer, smaaksfeer, zachte hersenvlies, spinnewebsvlies, harde hersenvlies, bekkeneelvlies, panvlies, hersenslagaderen, wervelslagaderen, reukzenuwen, gezichtszenuwen, gemeenschappelijke oogspierzenuwen, katrolzenuwen, drielingszenuwen, buitenste oogspierzenuwen, gelaatszenuwen, onderkaakszenuw, gehoorzenuwen, tong-keelzenuwen, zwervende zenuwen, dwalende zenuwen, bijkomende zenuwen, ondertongszenuwen, hersenklier, pijnappelklier, hersenaanhangsel, onderkaaksklier.
hoorn, horen, kroon, beenpit, beenspil, krap, hertshoorn, gewei, tienpunter, de vlucht van een hert, oogspits, spies, spiets, stang, roos, bast, voelhoorn, voel-
spriet, tentakel, spriet, voeldraad, voeler, taster, kam, hangkam, onderkam.
Adjectief: cerebraal, cerebro-spiraal, kleinschedelig, langschedelig, gehoornd, holhoomig, korthoomig, langhoornig, geweidragend, langsprietig, zaagsprietig, kamdragend, gekamd.
Aangezicht
Naamwoord: aangezicht, gezicht, uiterlijk, uitzicht, aanschijn, gelaat, wezen, snoet, toot, toet, een aardig bekje, tronie, smoel, air, facie, smikkel (Zn.), bakkes, bakhuis (Zn.), apebakkes, apegezicht, apesnoet, apetronie, bavianegezicht, boevengezicht, boeventronie, dievengezicht, dieventronie, gauwdieventronie, een gezicht van een doodbidder (lijkbidder), een blote-billengezicht, een vol gezicht, halvemaansgezicht, een gezicht als de volle maan, vollemaansgezicht, een gezicht van ouwe lappen, een kop als een boei, een kop als vuur, karnemelksgezicht, madonnagezicht, meisjesgezicht, meelgezicht, pokgezicht, een tanig gezicht, pokdalig gezicht, poppegezicht, verweerd gezicht.
gezichtsvorm, gelaatsvorm, gelaatstype, gelaatshoek, gelaatstrekken, lineamentum, fysionomie, trek, wezenstrek, lijnen, gezichtsrimpel, rimpels, plooien, ploegen, frons, dwarsgroef, gelaatskleur, gelaatstint, kleur, zomervlek, zomersproeten, aangezichtsspier, gelaatsspier, lachspier, aangezichtszenuw, gelaatszenuw, een duivelse grijns.
voorhoofd, een hoog -, een plat -, voorhoofdsknobbel, voorhoofdsrimpel, voorhoofdsspier, slaapstreek, slaap, slag, rechterslaap, linkerslaap, slaapader, slaapspier, slaapbeen, wang, kaak, koon, rechterkaak, rechterwang, linkerkaak, linkerwang, gekleurde wangen, bolle wangen, blokwang, kaken gelijk een trompetter, appelwang, hangwang, kwabwang, wangkwabbe, putjes in de wangen, wangkuiltje, kaakholte, kinnebak, kinnebakken, kaaksbeen, bovenkaak, onderkaak, kaakgewricht, wangspier, kaakspier, jukspier, wangklier, kaakzakken.
gelaatkunde, fysiognomiek.
Adjectief: faciaal, rimpelig, gegroefd, kroes, gefronst, scherp belijnd, fijn besneden, gewangd, holwangig, dikwangig, bolwangig, gekuild, bleek, beeldwit, zo wit als krijt, zo wit als een doek, zo wit als een muur, zo bleek (wit) als een lijk, lijkbleek, lijkwit, marmerbleek, zo blauw als een lei, roodwangig, hoogblozend, zo rood als een kalkoen (als een haantje), zo rood als een kreeft, zo rood als een kroot, zo rood als vuur (als een oven), sproetig, gesproeteld, zomervlekkig.
Werkwoord: fronsen, plooien, een onderkin trekken, muilen trekken, een bakkes zetten (trekken), ontfronsen, ontrimpelen, ontplooien, ontwolken, een kleur schieten, een kleur krijgen (tot over de oren), rood worden tot achter zijn oren (tot in zijn haar), blozen als een kriek, zo rood worden als een kreeft, scharlaken worden, een kleur hebben als een boei, een kleur als vuur krijgen, een hoofd als vuur hebben, zo rood zien als een kollebloem, hij is in het vuur verguld, bont en blauw zien, er uitzien alsof men uit een gieter gedronken had, er bleek uitzien, blozen gelijk een stokvis, blozen gelijk een (geschilde) raap, een kleur als een vuil hemd hebben, met zijn gezicht in de erwten gevallen zijn.
Spreekwoord: uit de trekken van de mond kent men dikwijls ’s herten grond; het gelaat is de spiegel der ziel; die zich zelve bemint, wachte zich voor maartse zon en aprilse wind; de maartse zon en de aprilse wind schendt er zo menig schoon zondagskind.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Schedel
betekenis & definitie