Adjectief: schadelijk, nadelig, onvoordelig, oneconomisch (onek...), kwaad, ruïneus.
Werkwoord: schadelijk zijn, doornen en distels voortbrengen, niet veel goeds voorspellen, dat is een veder uit zijn staart, dat galgt beter dan ’t burgemeestert, dat zal hem op de kop (in de ogen) druipen, dat zal hem van de neus in de mond druppen, dat zal hem voor de schenen springen, er zullen spaanders vallen, hij heeft van de taart gehad, het vet is van de ketel, het vet is al geschuimd (Zn.), de mijn is verkeerd gesprongen, dat is een paal onder water, ’t is een schip van bijleg.
schade lijden, lijden, last lijden, ergens de nadelige gevolgen van ondervinden, te veel van het goede krijgen, gehandicapt zijn, ergens met een koopje van afkomen, er goedkoop van afkomen, bij iets te kort komen, zich van iets weinig te beloven hebben, aan iets (iem.) verspelen, er bij inschieten, kwalijk varen bij iets, aan het kortste eind trekken, het kortste koordeken trekken (Zn.), ergens peper aan zullen eten, ergens aan bekocht zijn, de cijns betalen, ergens geen lol van zullen hebben, met iem. (iets) geschoren (gescheept) zijn, iets op zijn zeer been krijgen, een kaper aan boord krijgen, een strop aan iets hebben, zijn schabbe aan iets schuren, ergens van zijn veren laten, aan de pan gelikt hebben, aan de pan blijven hangen, ergens lelijk (slecht) te pas komen, er gek afkomen, iem. bekomen als de hond de worst, dun door de broek lopen, met de brokken zitten, een bittere bijsmaak hebben, aan de verkeerde kant van de voorbank staan, weten aan hoeveel de el (Zn.), in de onderste lade liggen (Zn.), een slecht paard berijden met iets, zich de vingers branden, ergens een broek aan hebben (verslijten, scheuren), zijn slippen aan iets scheuren (Zn.), zijn rok aan iets scheuren, het is broek lappen en garen toegeven.
Naamwoord: nadeel, schaduwzijde, nachtzijde, verliespunt, bezwaar, inconveniënt (inkon...), schade, averij, glasschade, hagelschade, waterschade, stormschade, miljoenenschade, dispache, verlies, afbreuk, knauw, molest, oorlogsmolest, deer (Zn.), letsel, neep, neerlaag, krot, bederf, een pest, injurie, préjudice, schadepost, houpost, bankroetje, dispacheur, schaderegelaar.
Bijwoord: ten koste van, ten prijze van, ten detrimente van.
Causatief: zich zelf benadelen, in zijn eigen licht staan, zich in de vingers snijden, zijn eigen ruiten ingooien (inslaan), zijn eigen glazen ingooien, zijn eigen vonnis vellen, zijn eigen graf delven, een zaak de hals breken, zijn eigen strop draaien, zijn eigen keel afsnijden (Zn.), een roede maken voor zijn eigen lijf, een roede snijden voor zijn eigen gat (Zn.), van zijn mast een schoenpin maken, zijn voet afzetten om een likdoorn kwijt te raken, het kind met het badwater wegwerpen (weggooien), het koren van de molen zenden, naar het eendeëi lopen en het ganzeëi laten vallen, naar het ei van de kip grijpen en het ei van de gans laten liggen, zijn huis in brand steken om zich aan de kolen te verwarmen, een kaars verslinden om een speld te vinden, zijn ezel slachten om de huid te verkopen, het bed klaar maken voor een ander en zelf op stro komen te liggen, zijn schepen achter zich verbranden, het Trojaanse paard inhalen, gewin doen als Maarten die drie zwarte schapen gaf voor één wit, een luis in eigen pels poten, de kat in de kelder metselen, de kat in de kelder (de schapraai) sluiten, de kat bij het spek zetten, de boter (kaas) aan de kat bevelen, de geit in de wijngaard laten lopen, een aap in een garenwinkel zetten, de vos in het kiekenkot sluiten, de hen die gouden eieren legt slachten, de kip om de eieren slachten, de harp aan de ezel geven, de wolf tot herder maken, de wolf bij de schapen (in de schaapskooi) opsluiten, ramponeren (Zn.), ’t zijn eigen luizen die hem bijten, zijn eigen honden bijten hem.
iem. benadelen, schaden, schade berokkenen, prejudiciëren, hinderen, mishanden (Zn.), letten, deren 809, deuken, knauwen, een knauw geven, laederen, iem. slecht bekomen, iem. in het licht staan, iem. het licht betimmeren, daar zitten als een boer in ’t venster, iem. iets op het lijf jagen (zenden), iem. in zijn belangen verkorten, iem. knakken, iem. afbreuk doen in, iem. een koopje leveren (bezorgen), iem. een papje boteren, iem. iets aan zijn broek lappen, iem. een luis in de pels zetten, iem. voor (tegen) de schenen springen (lopen), iem. een neep geven, iem. een veer uit zijn staart trekken, iem. een staartveder uittrekken, iem. in de zijde zeilen.
Spreekwoord: die de schade heeft, heeft de schande toe; geen voordeel zonder nadeel; alle tijden hebben weertijden; die de vis wil, moet ook de graat hebben; die vogels wil vangen, moet niet verschrikken; die tegen ’t ruisen van de blaren niet kan, moet in het bos niet gaan; die het varken kelen wil, moet zich het gieren getroosten; wie zijn pap gestort heeft, kan niet alles oprapen; die jaagt met katten, vangt slechts muizen en ratten; dat de lever kan genezen, kan de milt ondienstig wezen; hoge bomen geven meer schaduw dan vruchten; die doornen zaait, moet distels lezen; het geitje loopt zo dikwijls in de kool totdat het er zijn vacht laat; de geit schrafelt zolang to zij kwalijk ligt; als het huis brandt, warmt men zich bij de kolen; zondagswerk is duivelswerk; zondagswerk gedijt niet; zondagswerk duurt maar één dag; zondagssteek houdt geen week.
met grote heren is ’t kwaad kersen eten; als ge met de heren kersen (krieken) eet, knippen ze met de stenen (met de pitjes); grote heren zal men groeten, maar zelden ontmoeten; met grote heren zal men geen lange morgenspraak houden; met grote heren kleine kennis; kinderen die tegen groten kakken willen, zakken door de brillen; koningen hebben lange armen; het is kwaad de leeuw te scheren; een aarden pot bij een metalen kan nimmer iets dan nadeel halen; in een smisse wat te raken, bij apotekers wat te smaken, in een spokersboek te lezen, kan niet als met hinder wezen; ’t is om ’t even of men door kat of kater wordt gebeten.
men moet het kind geen mes in de handen geven; men moet het kind niet met het badwater wegwerpen; men moet de aap niet in de garenwinkel jagen; men moet de hond niet om worst sturen; men moet de kat niet in de kelder sluiten; drijf geen snoeperige kat uit het huis; men moet de kat de kaas niet toevertrouwen; aan de kat, die het spit likt, moet men het spek (het gebraad) niet toevertrouwen,' een rat, die zemelen eet, deugt bij het meel niet; men moet geen ratten bij het spek vertrouwen; men behoeft geen luizen in de pels te zetten; als men de wolf tot schaapherder maakt, is de kudde in groot gevaar; men moet de wolf niet tot herder maken; het is verdacht als de wolven de herder prijzen; leidt geen koeien in een porseleinwinkel; men moet de varkens niet door het veld laten lopen; men moet de geit niet in de wijngaard laten lopen ; trap het koren niet plat om een klaproos te plukken, men moet geen wespennest storen; het is goed een hek voor de deur te hebben; melkt de koe, maar trekt ze de spenen niet af; men moet een schaap scheren, maar niet villen; als uw buurmans huisje brandt, ligt uw schade voor de hand.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Schadelijk
betekenis & definitie