Roken

betekenis & definitie

Werkwoord: roken, smoken, smoren (Zn.), tabakken (Zn.), dampen, paffen, bavianen, trekken, kringetjes blazen, pijpen, opsteken, aansteken, aanpijpen, aanroken, de brand er in steken, aanhebben, vuur hebben, een pijp doorroken, een sigaar oproken, opsmoken, een sigaar afroken, een pijp uitroken, ledigroken, rook inhalen, inhaleren, wat afroken, roken als een Vesuvius, roken als een schoorsteen, roken gelijk een schouw (Zn.), dampen als een baviaan, tot de familie van Jan Tabak behoren, veel geld verroken, as aftikken, as afstoten, de askar laten rijden, die sigaar trekt niet, die sigaar brandt niet, die sigaar brandt in, die pijp lurkt, een pijp doorhalen, doorsteken, uitpeuteren, kloken, pijpen, afschenken, een pijpesteel aanwijeren, amfioen (opium) schuiven, tabak kauwen, pruimen, sjieken (Zn.), snuiven, een snuifje nemen, priezen (Zn.).

Adjectief: tabakkelijk, rookbaar.

Naamwoord: gerook, haal, trek, tabaksrook, tabaksdamp, tabakswalm, sigarerook, sigaredamp, tabakslucht, tabaksreuk, tabaksas, sigareas, as, rookverbod, tabacologie.

roker, tabaksroker, smoker, doorroker, paffer, damper, tabagie (Zn.), een wandelende schoorsteen, kettingroker, nietroker, opiumroker, opiumschuiver, opiumeter, amfioenschuiver, schuiver, opiofaag, tabakskauwer, snuifneus, pijpenbakker, afschenker.

rookplaats, rookkamer, rooksalon, tabagie (Zn,), rookhok, smookhok, rookhol, opiumkit, amfioenkit, rooktafeltje.

rookartikelen, rookbenodigdheden, rookgerei, rookspullen, rookwaar, tabaksgerei, rookstandaard, rookstel, rookdoos, tabaksdoos, pot, tabakspot, tabakskistje, tabakszak, tabaksbuil, tabaksstoppertje, rooklampje, aansteker, sigareaansteker, fidibus, domper, sigaredover, asbak, asschoteltje, sigareoplegger.

tabak, rooktabak, pijptabak, gesausde tabak, lichte -, zware -, tabak van fijne (grove) snede, kerftabak, korftabak, spintabak, krultabak, apenhaar, venushaar, paf, shag, sjek, baai, herenbaai, tabaksrul, tabakszand, zandgoed, knaster, porto-rico, manilla, varinas, maryland, baaitabak, amersfoorder, nicotine, nicotianine, opium, opiumballetje, rookopium, amfioen.

pijp, goudenaar, gouwenaar, Goudse pijp, cabaal, doorroker, grootkop, neuswarmertje, neusbrandertje (Zn.), baardbrandertje (Zn.), smuitje, bonkes, eikelpijpken (Zn.), vredespijp, calumet, moffenpijp, nargileh, opiumpijp, amfioenpijp, een stopsel tabak, een pijp tabak, klokhuis, pijpeprop, pruik, pijpekop, kop, oliekop, hiel, pijpezeefje, tabakszeefje, pijpbeslag, pijpedop, dop, pijperoer, roer, pijpesteel, steel, schenk, het zwak, pijpdoorsteker, pijpeuithaler, doorhaler, doorsteker, pijpewroeter, kloker, uitkloker, pijpepeuter, peuter, pijpekoter, hazebeentje, pijpestrootje, strootje, baleintje, kwajongen, pijpekas, pijpenrek, pijpenstander, pijpenlade, pijpenmand, pijpenben.

pijpenbakkerij, pijpenfabriek, pijpenboor, afschenkertje, boetaarde, pijpendraaierij.

sigaar, lichte -, zware -, nicotinevrije -, gebanderolleerde -, claro, maduro, havanna, manillasigaar, planteur, kaneelsigaar, een vier, een vijfje, een zes, entr’acte, after-dinner, knaksigaar, knak, bolknak, knakvorm, knakmodel, klapsigaar, stinkstok, stinkadorus, bokje, strootjessigaar, strootje, spriet, bosje, sigarillo, cigarillo, een aangerookte (aangebrande) sigaar, sigarepeukje, sigarepuntje, stompje, een kist sigaren, sigarenkistje, sigarenfust, sigarenbus, sigarendoos, sigarenstandaard, sigarenbeker, sigarenétui, sigarenzakje, porte-cigares, sigarehamertje, sigarenkoker, sigarepijpje, sprong, hazesprong, sigareschaartje, sigareknippertje, sigarebandje, bandje, banderol, belastingbandje.

cigarette, sigaret, lichte -, zware -, nicotinevrije -, filtersigaret, filter, kingsize, marihuanasigaret, damessigaret, sigarettepapier, filtermondstuk, sigarettendoos, sigarettekoker, sigarettepijpje, sigarettepeukje.

knauwtabak, roltabak (Zn.), pruimtabak, pruim, tabakpruim, karot, keesje, rol, sjiek (Zn.), chique, tabakssap.

snuiftabak, snuif, snuf, aapjessnuif, tabaksmolm, tonkasnuif, rapé, spaniool, negrillo, makubatabak, snuifje, prise, pries, snuifdoos, snuifpot.

Spreekwoord: wie zijn geld wil zien stuiven, moet kopen tabak of duiven; het is geen man, die niet roken kan; een rustige roker is geen onruststoker.