Kruiselings

betekenis & definitie

Adjectief: gekruist, kruisvormig, transversaal, diagonaal, dwarsscheeps, overdwars, dwars.

Werkwoord: elk. kruisen, elk. snijden.

Naamwoord: kruising, snijding, intersectie, kruiswerk, kruisarcering, kruisband, dwarste, dwarslijn, kruisende lijnen, dwarspaal, dwarsstijl, dwarsplank, dwarsstuk, dwarsnet, kruisbalk, staande balk, liggende balk.

kruis, sint-antoniuskruis, andreaskruis, bekleed kruis, Bourgondisch (Boerg...) kruis, dubbelkruis, gaffelkruis, Grieks kruis, haakkruis, hakenkruis, hengselkruis, herkruist kruis, Jeruzalemskruis, kabelkruis, kardinaalskruis, klaverkruis, knopkruis, kogelkruis, krukkenkruis, krulkruis, Latijns kruis, leliekruis, lijnkruis, Maltezer kruis, pijlkruis, vorkkruis.

Bijwoord: kruiselings, kruisgewijs, kruiswijze, dwars, dwarsuit.

Causatief: kruisen, dwarsen (Zn.), de handen toevouwen (vouwen, kruisen, ineenslaan, samenleggen), de benen kruisen (over kruis leggen), schranken, schrankelbenen.

kruising.