Adjectief: tegenwoordig, aanwezig, huidig, hedendaags, actueel (aktueel), eigentijds, contemporain, contemporair.
Naamwoord: het heden, het nu, actualiteit (aktu...), lopende zaken.
Bijwoord: nu, alsnu, thans, op dit ogenblik, in praesenti, ditmaal, heden ten dage, ten huidigen dage, dato, a dato, nog, heden, de dag van heden, vandaag, vandaag de dag, hic et nunc, hedenmorgen, hedenochtend, vanmorgen, vanmiddag, hedenmiddag, hedenavond, vanavond, hedennacht, vannacht, vroeg of laat, nu of nooit.
Spreekwoord: ’t ene jaar zit aan het andere vast; in het heden ligt ’t verleden, in het nu wat worden zal.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Heden
betekenis & definitie