Adjectief: persoonlijk, personeel, individueel, privaat, bijzonder, respectief (..spek...), ongedeeld, onderwerpelijk, subjectief (..jekt...), in privé, hoofdelijk, particulier, afzonderlijk, specifiek, speciaal, ongewoon, ongemeen, buitengewoon 750, buitengemeen.
Naamwoord: eenling, enkeling, persoon, personage, voorwerp, hoofd, klant, klaas, individu, elk, elkeen, elkendeen (Zn.), ieder, iedereen, iegelijk, een iegelijk, jan en alleman, rijk en arm, ik, ego, persoonlijkheid, personaliteit, zelfheid, subjectiviteit (..jekt...), individualiteit, ikheid, zelfheid, ikgevoel, bijzonderheid, particulariteit (..ku...), particularisme (..ku...), specialiteit, personalia, een persoonlijk feit.
Bijwoord: in eigen (hoogsteigen) persoon, en personne, in ’t bijzonder, respectievelijk (..spek...).
Causatief: specialiseren (..zeren), afdelen, indelen, rubriceren.
specialisatie (..zatie), afdeling, indeling.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Eenling
betekenis & definitie