Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Dikwijls

betekenis & definitie

Adjectief: menigvuldig, herhaaldelijk, frequent (frekwent), eenbaarlijk (Zn.), driemalig, veelvuldig, gedurig, voortdurend, bestendig, gestadig, stadig, gestaag, staag, aanhoudend, herhaald, veelmalig, regelmatig, geregeld, gezet, trouw, vast, steevast, periodiek, periodisch, continueel (kon...), chronisch (kro...), uurlijks, dagelijks, daags, alledaags, derdendaags, vierdendaags, wekelijks, veertiendaags, maandelijks, halfjaarlijks, jaarlijks, cyclisch, allermeest; herhaalbaar.

Bijwoord: dikwijls, dikwerf, meer dan eens, meer, menigmaal, menigwerf, menigvoud, dikmaals, vaak, overvaak, veel, veelmaals, veelmaal, meermalen, veelmalig, eenmaal en andermaal, tachtigmaal, duizendmaal.

slag op slag, keer op keer, aan (op, voor) keer, om de haverklap, iedere klapscheet, strijk en zet, schering en inslag bij iem., veelal, veeltijds, meestentijds, meesttijds, steeds, immer, immermeer, telkens, de helft van de tijd, alle ogenblikken, bij aanhoudendheid, gang op gang, van ene pas (Zn.), aaneenvast (Zn.), alle vijf voeten (Zn.), pal, altijd weer aan, al maar, alaan, aldoor, aan de lopende band, dag in dag uit, meer en meer, toujours maar meer aan, altijd en eeuwig, over (in) het algemeen, in het gemeen, überhaupt, in thesi, gewoonlijk, gemeenlijk, merendeels, meestal, doorgaans, doorgaand, aan de orde van de dag.

nogmaals, andermaal, anderwerf, opnieuw, van nieuws, van voren af aan, van her (Zn.), herdoens (Zn.), weerom, weer, weeral (Zn.), bis, alweder, telkenreize, telkens, telkenmaal, een(s) en andermaal, uit en ter na, voor en na, menigmaal, driemaal, viermaal... enz., in vieren, driewerf, negenwerf... enz., honderdmaal, honderdwerf, duizendmaal, duizendwerf, in zeven achtsten der gevallen.

op gezette tijden, te hooi en te gras, van uur tot uur, van dag tot dag, dag aan dag, avond aan avond, dag en nacht, jaar in en jaar uit, om de drie... dagen.

Causatief: herhalen, opnieuw beginnen, herbeginnen, herdoen, de kop weer opsteken, herbouwen, hervragen... enz., wederkomen, wederleveren, wederverkopen... enz., nalezen, nameten, nabouwen... enz., overmeten, overdoen, overwegen, overwieden... enz., terugnemen, terughalen, terugkopen... enz.

herhaling, periodiciteit, reditie, een begin zonder einde.

Spreekwoord: ’t is Paul voor en Paul na; men kan op één been niet lopen.

< >