Bijwoord: achter, na, erna, bachten (Zn.), waarachter, hierachter, daarachter, achteraan, achteraf, achterna, rugwaarts, ruggelings, achterst, van achteren naar voren, naar achteren, van achteren, erachter.
Adjectief: achterst, verkeerd.
Werkwoord: achterliggen, achterstaan... enz., achter wonen (zijn), het achterste zitten, achteruitsteken.
Naamwoord: keerzijde, tegenzijde, ommezijde, overzijde, achterzijde, rugzijde, achtereinde, achterkant, ommekant, tegenkant, weerkant, de andere zijde, rug, dorso, achterstand, achterste, achterplaats, achterwerk, achterstuk, fond, achtergrond, achterplan, revers.
Causatief: achtervoegen, achterplaatsen, achterleggen... enz., naar achteren zetten (plaatsen).
Gepubliceerd op 20-03-2024
Achter
betekenis & definitie