Brieven (vervoerrecht van). Volgens art. 2 der wet van 15 April 1891 (Staatsblad no. 87) is niemand dan de Staat bevoegd tegen genot van vracht brieven te vervoeren, tenzij:
a. de brieven zwaarder zijn dan ½ kilogram;
b. de brieven betrekking hebben op de voorwerpen, waarmede zij vervoerd worden;
c. het vervoer geschiedt binnen den kring van een post- of een hulppostkantoor, met de bedoeling de brieven ter post te bezorgen, hetgeen uit de voldoende frankeering moet blijken;
d. het brieven zijn van één afzender of één gezin of slechts één brief te gelijk vervoerd wordt en het vervoer niet plaats heeft door een persoon of onderneming, die tevens de post vervoert, noch zich uitstrekt tot over de grenzen des Rijks.
Op de voorwaarden door de Koningin te bepalen, kan voorts vergunning worden verleend tot het vervoer van brieven binnen den kring van één post- of één hulppostkantoor, alsmede tot het vervoeren van bestel- of boodschapskaarten.
Verzoeken daartoe behooren, bij gezegeld adres, aan de Koningin te worden gericht.