Bedrijfsleer - de geordende kennis der regelen, waarnaar de bedrijven in het algemeen en de verschillende bedrijfsgroepen in het bizonder moeten bestuurd worden, ter verkrijging en handhaving eener maximale bedrijfswerkdadigheid. Zij moet zich daartoe bezighouden met het onderzoek naar het wezen en het doel, naar de vormen en den omvang der bedrijven, naar de middelen, die hen ten dienste staan en naar de methode, naar welke deze middelen in beweging worden gebracht, d.w.z. naar de werkmethode, de technische inrichting, naar de geheele organisatie.
— Ballewski, A., Der Fabrikbetrieb. Praktische Anleitgn. zur Anlage u. Verwaltg. v. Maschinenfabriken u. ähnl. Betrieben sowie z. Kalkulation u. Lohnverrechng. v. C. M. Lewin. B., Springer. Geb. M 6.—. — Hopfelt, R., Die Organisation e. Fabrikbetriebes.
Aus d. Praxis. Degener. M 1.50; geb. M 2.-.
— Feen, G. B. C. van der. Nieuwe inzichten op het gebied der bedrijfsleer. In Cultura, jg. 23 (1911). blz. 183—189; 254—259. Landbouw.
— Nicklisch, H., Allgem. kaufmänn. Betriebslehre.
— Nyhoegen, Arnold. Der moderne Betriebsleiter. Lehrbuch über moderne Fabrikorganisation und Fabrikbuchführing. f 1.30.
— Die Betriebsleitung insbesondere der Werkstätten. Autorisierte deutsche Ausgabe der Schrift „Shop management” von Fred. W. Taylor (Philadelphia). Von A. Wallichs (Aachen). Zweite, vermehrte Auflage. Mit 15 Abbildungen und 2 Zahlentafeln. 1912. geb. M 6.-.
