Vicarius - heette de slaaf van een slaaf. Wanneer toch aan een slaaf door zijn meester het genot van eenig vermogen was toegestaan, b.v. een deel van zijne verdiensten (zie peculium), hetgeen meermalen het geval was met slaven, die een ambacht beoefenden en op zichzelf woonden, dan kon zulk een slaaf op zijne beurt ook soms weder een slaaf koopen en in zijn dienst gebruiken.—Onder Constantijn den Gr. was vicarius de titel van een stadhouder over eene der dioecesen, waarin elke praefectuur verdeeld was.
Zie praefectura.