Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Tutēla

betekenis & definitie

Tutēla - Bij de rom. tutēla onderscheidt men de tutela impuberum en de tutela muliebris. De eerste wordt uitgeoefend over kinderen beneden 15 jaar.

De voogd had alleen het beheer over het vermogen van den pupil, maar niet krachtens zijne voogdij het bestuur over de opvoeding. Het volledig geldelijk beheer heet gestio en had plaats zoolang de pupil niet ouder dan 7 jaar was, doch dan verkreeg de pupil zelf bevoegdheden, mits onder bekrachtiging (auctoritas) van den voogd.

De tutela mulierum was van anderen aard. Daar eene vrouw geene rechtspersoonlijkheid had, had eene, die niet in potestate patris, noch in manu mariti was, een tutor noodig, wiens bekrachtiging (auctoritas) vereischt werd bij handelingen, die in rechten geldig moesten zijn, b.v. vervreemding van res mancipi, het maken van een testament, het aangaan van een huwelijk door confarreatio en coëmptio.

De vestaalsche maagden, als zijnde sui iuris, waren vrij van tutela, evenzoo die vrouwen (sedert Augustus), die volgens de lex Iulia et Poppaea het ius liberorum hadden. De voogdij was een recht van den naasten bloedverwant (proximus agnatus), tenzij de overledene bij testament er anders over beschikt had.

Daar de agnatenvoogdij voor beide partijen somtijds veel onaangenaams had, verzon men een middel om daaraan te ontkomen. Men kon de voogdij overdoen, b.v. door eene in iure cessio voor den praetor, de nieuwe voogd heette dan tutor cessicius.

Doch ook de coëmptio per aes et libram liet zich er op toepassen, de vrouw ging dan door coëmptio in de macht van een ander, een emptor fiduciarius, over, doch niet om te huwen—want de coëmptio op zichzelve zonder nuptiae constitueerde nog geen huwelijk. De emptor had nu de vrouw in mancipio en kon haar vrijlaten en haar haar vermogen in eigen beheer laten.

Dit is de coemptio cum extraneo fiduciae causa.—Eene tutela is datīva, wanneer bij testament een voogd is aangewezen, optīva, wanneer de vrouw er zelve een mocht kiezen. Was er geen rechthebbende op de voogdij, dan benoemde de praetor urbanus onder medewerking van de grootste helft der volkstribunen een voogd (tutela Atiliāna, zie lex Atilia en lex Iulia Titia).

< >