Tacitus (Cornelius) - (P. Cornelius), beroemd rom. geschiedschrijver, schoonzoon van Cn.
Iulius Agricola, met wiens dochter hij in 78 na C. huwde. In 80 of 81 werd hij quaestor, vervolgens aediel of volkstribuun, in 88 praetor en in 97 (onder Nerva) consul.
Dat hij ook, evenals keizer Tacitus, die hem onder zijne voorzaten rekende, te Interamna in Umbria geboren is, is niet waarschijnlijk, hoewel er in die stad (thans Terni) in 1514 een gedenkteeken voor hem is opgericht. In 89 verliet hij met zijne vrouw Rome, naar men vermoedt als legatus pro praetore provinciae Belgicae, en keerde daarheen in 93 wegens het overlijden van zijn schoonvader terug.
In 111 of 112 was hij proconsul van Asia. Hij was bevriend met den jongen Plinius.
Tacitus heeft zijn naam vereeuwigd door zijne geschriften: 1º. Dialogus de oratoribus, waarschijnlijk in 81 nog in ciceroniaanschen stijl geschreven, in den vorm van een gesprek een zeer belangrijke verhandeling bevattend over de geschiedenis der romeinsche litteratuur. 2º. de vita et moribus Cn.
Iulii Agricolae, in 98 uitgegeven, een levensbeschrijving van zijn schoonvader, en een historisch-geographische bespreking van Britannia bevattend. 3º. Germania of de origine situ moribus ac populis Germanorum, uitgegeven in 98; het eerste deel bespreekt in het algemeen den oorsprong en de zeden der Germanen, het tweede de verschillende volksstammen. 4º.
Historiae, waarschijnlijk 14 boeken, uitgegeven na elkaar in de jaren 104–111; ze beschreven de geschiedenis van Galba tot aan den dood van Domitiānus. Over zijn nog: boek I–IV en het begin van V, waarin de jaren 69 en 70 (gedeeltelijk) behandeld worden. 5o. ab excessu Divi Augusti libri XVI, ook annales geheeten, van den dood van Augustus tot op dien van Nero, waarvan echter slechts boek I–IV in hun geheel, V en VI met eene groote gaping, van XI een gedeelte, XII-XV weder geheel en XVI gedeeltelijk over zijn.
Ze zijn geschreven en uitgegeven in de jaren 115–117. De stijl van Tacitus is levendig en kernachtig, doch door zucht tot beknoptheid menigmaal duister.
In weerwil zijner waarheidsliefde wordt hij door sommigen niet altijd billijk in zijne waardeering van enkele keizers geacht, met name jegens Tiberius. Het is er Tacitus niet in de eerste plaats om te doen, de waarheid mede te deelen, maar om de gebeurtenissen, door anderen beschreven te stiliseeren.
Aan hem moet men vooral zijn woordkunst bewonderen. Zijne geschriften hebben niet slechts eene wetenschappelijke, maar ook eene zedelijke strekking, die hij (ann.
III. 65) uitdrukt in de woorden: quod praecipuum munus annalium reor, ne virtutes sileantur, utque pravis dictis factisque ex posteritate et infamia metus sit.