Susa - τὰ Σοῦσα = leliënstad, hoofdstad van het gewest Susiāne, ontleende zijn naam aan de tallooze leliën, die in den omtrek groeiden. Sedert Cyrus werd Susa om zijn warm klimaat de gewone winterresidentie der perzische koningen; in den zomer was het er ondragelijk heet, daar het land juist open lag voor de winden, die, uit Afrika komende, over de arabische zandwoestijnen heen streken.
De huizen waren smal en diep, zonder bovenverdieping, van boven met eene laag aarde bedekt, op de wijze van kazematten. De plaats had geene muren, maar een sterken burg, τὰ Μεμνόνια, waarin zich het paleis en de schatkamers bevonden.
Sedert 1850 na C. zijn hier vele beeldwerken en andere overblijfselen opgegraven. De stad was wijd uiteen gebouwd, zoodat zij, volgens verschillende opgaven, 120–200 stadiën (4–6⅔ uur gaans) in omtrek had.
Hier traden Alexander de Gr. en zijne officieren met perzische vrouwen in den echt.