Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Scopas

betekenis & definitie

Scopas - Σκόπας, 1) een van de Scopadae, beroemd door zijn rijkdom, bij wien Simonides langen tijd doorbracht. Bij een feestmaal kwam hij met al zijne gasten om door het instorten van de zoldering der eetzaal; alleen Simonides werd op wonderdadige wijze gered.—2) een van de Scopadae, van wien verhaald wordt dat hij met den jongen Cyrus bevriend was, en dat hij Socrates een toevluchtsoord aanbood.—3) van Parus, beroemd beeldhouwer en bouwmeester.

Hij maakte bij voorkeur groepen in marmer, die door afwisselende, maar altijd bevallige standen uitmuntten. Vooral beroemd was van hem de groep van Nereïden en Tritonen, die, door Thetis en Poseidon geleid, aan Achilles zijne nieuwe wapenrusting komen brengen.

Zijn bloeitijd valt omstreeks 380, op hoogen leeftijd (350) werkte hij nog mede aan het mausolēum van Halicarnassus. Hij is het meest bekend door zijne koppen, waarvan de oogen diep liggen en naar boven gericht zijn.

Hiermede komt het hartstochtelijk element in de grieksche beeldhouwkunst op, het dwepende, zooals steeds in tijden, waarin men ontevreden is met de bestaande toestanden.

< >