Roma - Ῥώμη, de bekende stad aan den Tiber, de hoofdstad van het rom. rijk. Of tot de bevolking oudtijds nog andere stammen hebben behoord dan de Latijnen, is niet bekend; uit de sage omtrent den sabijnschen maagdenroof (zie Romulus), en uit het bestaan van sabijnsche eerediensten in Rome b.v. van Sancus, heeft men gemeend te moeten opmaken, dat Sabijnen, op den Quirinālis wonende (zie Capitolinus (mons)), tot de stichting hebben medegewerkt.
Dit alles is zeer onzeker. De bevolking heet Quirites (z. a.) of populus Romānus Quirites.
De oudste nederzetting vond men op den Palatinus (z. a.) en de Velia. De eerste uitbreiding wordt gewoonlijk aangeduid met den naam Septimontium; naast de drie oudere: Palatīnus, Cermalus, Velia, behooren hiertoe de montes: Fagutal, Oppius, Cispius en Caelius.
Voor de stad der vier regiones: Palatīna, Suburāna, Esquilīna, Collīna, komen er dan nog bij: de Quirinalis met zijn uitlooper collis Latiāris, de Viminālis, en de laagte Argilētum. Tevens wordt tusschen de bergen het forum aangelegd, en de mons Capitolīnus wordt arx en zetel van den tempel van Jupiter Capitolinus.
De agger Servii Tullii (zie Servius Tullius) omvatte behalve de genoemde streken ook nog den mons Aventīnus. Zie ook pomerium.
In de vallei tusschen Aventinus en Palatinus, die wel eens vallis Murcia genoemd wordt, werd het Circus Maximus (z. a.) aangelegd. Aan de overzijde van den Tiber lag de mons Ianiculus, waarop een burcht lag, doch dit gedeelte ging in den oorlog met Porsēna voor een wijl verloren.—Na den gallischen brand in 390 werd de stad ordeloos en onregelmatig herbouwd, zoodat zij geen fraai aanzien had.
Van de inwendig zoo prachtige huizen der rijken zag men niets, daar zij ombouwd waren met winkels (zie domus), die de straten vernauwden. Het was bij het drukke verkeer een maatregel van veiligheid, dat men niet in een rijtuig door de straten mocht rijden.
De stad breidde zich uit buiten den muur van Servius, en toen onder Sulla en later bij herhaling het pomerium werd verlegd en buitenwijken binnen den kring der stad werden getrokken, ging de muur op verscheiden plaatsen geheel verloren. Trouwens, een muur was onnoodig geworden; welke vijand kon Rome aanvallen? Augustus verdeelde de stad in veertien regiones.
Na den grooten brand onder Nero (64 na C.) werd Rome met zorg herbouwd, met ruime, breede straten. Latere keizers brachten het hunne tot verfraaiing bij; Aureliānus (270–275 na C.) omringde de stad opnieuw met een vestingmuur, die nu ook den mons Pincius, den Campus Martius en over den Tiber den Ianiculus omvatte.
Onder de keizers was Rome een groot kunstmuseum met tal van tempels, zegebogen, zuilengangen, prachtige badhuizen, openbare pleinen en honderden standbeelden, uit Azië en Griekenland overgebracht. Bij één triumftocht o.a. die van M.
Fulvius Nobilior (Fulvii no. 11) over de Aetoliërs in 187, waren meer dan 500 marmeren en metalen standbeelden uit Griekenland naar Rome medegevoerd. Alleen standbeelden van paarden kon men te Rome meer dan 200 zien.
Er waren 31 openbare bibliotheken, 8 of 9 circussen, 2 amphitheaters, 3 theaters, 15 of 16 thermen, 19 basilieken enz. Door verschillende waterleidingen werd Rome van water voorzien.
De veertien regiones waren de volgende: 1) Porta Capēna, de zuid-oostelijkste.—2) Caelimontium, met het macellum magnum.—3) Isis et Serāpis, naar den tempel dezer godheden genoemd, met het groote amphitheatrum (z.a.) Flavium, de thermae (z. a.) van Titus en van Traiānus.—4) Templum Pacis met het forum (z. a.) Pacis, door Vespasiānus aangelegd, en den tempel van Venus en Roma.—5) Esquiliae, met het park van Maecēnas.—6) Alta Semita (= Hoogstraat), met de thermen van Diocletiānus en die van Constantijn en de groote castra praetoria (z. a.).—7) Via Lata (= Breêstraat), met de parken van Sallustius en van Lucullus en den tempel van Flora.—8) Forum Romanum, met het Capitolium (z. a.), comitium, verschillende tempels en basilicae, oudtijds de curia Hostilia (z. a.), de rostra (z. a.), de Regia (z. a.) en met nog een aantal andere fora (zie forum).—9) Circus Flaminius. Deze regio omvatte den campus Martius (z. a.), met de thermen en het Pantheon (z. a.) van Agrippa, de thermen van Nero, het theatrum (z. a.) van Balbus met 30000, dat van Marcellus, ook met 30000, dat van Pompeius met 40000 plaatsen,—de porticus Pompei en de curia Pompei, waar Caesar den dood vond, de villa publica der censoren, het Mausolēum Augusti, het amphitheater van Statilius Taurus, een aantal tempels enz.—10) Palatium, eerst eene minder aanzienlijke, oude wijk, sedert Augustus de wijk der paleizen.
Zie Palatinus (mons). Op den berg stonden een beroemde Apollo-tempel en een der Magna Mater.—11) Circus Maximus, naar den grooten circus genoemd.—12) Piscīna publica, met de thermen van Caracalla.—13) Aventīnus, met den Diana-tempel, eene Tiberkade, losplaats voor de schepen (emporium) en groote korenmagazijnen.—14) Trans Tiberim, met de tuinen van Caesar, waarin Augustus eene naumachia bouwde.
Tot deze regio behoorde ook de insula Tiberīna met tempels van Veiovis, Faunus en Aesculapius.—Buiten den muur lag de mons Vaticānus; aan den Tiberoever juist over den pons Aelius verhief zich het mausolēum Hadriani (z. a.). Zeven bruggen voerden over den Tiber, waarvan de pons sublicius, eene houten paalbrug, de oudste was.
De muur van Aurelianus was ruim drie uren gaans in omtrek. De bevolking van Rome ten tijde van Augustus wordt op ongeveer 1½ millioen geschat.