Pontifices - rom. priestercollege, belast met het toezicht over den godsdienst. Aan hun hoofd stond de pontifex maximus, aan wien de geheele priesterschap ondergeschikt was, al stonden ook in rang de rex sacrorum en de drie flamines maiores boven hem. Hij was lid van den senaat en woonde in de Regia, het oude koningshuis.
Als deskundigen werden de pontifices geraadpleegd in alle zaken, het ius divinum betreffende. Onder hunne gewone godsdienstige verplichtingen behoorden het opmaken en afkondigen van den kalender, het verrichten van zekere offers (zie Argei), het onderhoud van de paalbrug (pons sublicius) over den Tiber, de wijding der hooge priesters en der vestaalsche maagden. Als teekenen hunner waardigheid droegen zij den apex en de infula.
Vóór de lex Ogulnia (300) waren er eerst drie, later 6 pontifices, allen patriciërs, doch deze wet bepaalde het aantal op 9, waarvan er 5 plebejers moesten zijn. De p. maximus werd reeds in de 3de eeuw uit den boezem van het college gekozen door eene gedeeltelijke volksvergadering, n.l. door 17 van de 35 tribus, hiertoe door het lot aangewezen. De verkiezing van nieuwe leden had plaats door cooptatio, totdat de lex Domitia (104) voorschreef, dat ook deze verkiezing door 17 tribus zou plaats hebben en dan voor den vorm de aldus voorgedragen persoon door het college zou worden gecoöpteerd.
Sulla herstelde de cooptatio, en bracht het aantal pontifices op 15. De lex Attia (of Labiēna) van 63 voerde de lex Domitia weder in, zie Attia lex. Sedert Augustus behoorde de waardigheid van pontifex maximus tot de attributen des keizers; in den regel werd zij hem bij senaatsbesluit opgedragen.