Plautii of Plotii - . 1) C. Plautius Proculus, consul in 358, streed met succes tegen de Hernici.—2) C. Plautius Venno Hypsaeus, consul in 347 en 341, streed in 341 tegen de Privernaten en Antiaten. In dat jaar moesten hij en zijn ambtgenoot, nog voordat hun ambtsjaar verstreken was, hunne waardigheid nederleggen, daar de senaat den op handen zijnden latijnschen oorlog aan versche mannen wilde opdragen.—3) C.
Plautius Deciānus, consul in 329 en 328, hield een zegetocht over de Privernaten. Hij verschafte hun daarop het Romeinsche burgerrecht.—4) C. Plautius, Venox bijgenaamd wegens het opsporen van aderen (venae) voor een waterleiding in 312, was met App.
Claudius (Caecus) censor in 312. Toen er 18 maanden van hunne censuur verstreken waren, legde Plautius zijn ambt neer; Claudius daarentegen bleef in functie, om de groote bouwwerken, die hij onder handen had, de via Appia en de aqua Appia, af te maken. Het verhaal van hun oneenigheden, en dat Claudius Plautius zou om den tuin geleid hebben, is onhistorisch.—5) M.
Plautius Silvānus, volkstribuun in 89; zie Plautiae leges.—6) P. Plautius Hypsaeus, quaestor van Pompeius in 66, werd in 52 wegens ambitus veroordeeld.—7) A. Plautius was ook in 66 legaat van Pompeius en in 56 volkstribuun.—8) M.
Plautius Silvānus, met Augustus consul in het jaar 2, voerde onder Tiberius voorspoedig oorlog in Pannonia en Dalmatia (6–9 n. C.). Als belooning verwierf hij de ornamenta triumphalia.
Hij is misschien dezelfde als Silvanus, die, wegens geweld, tegen zijne vrouw gepleegd, onder Tiberius gedagvaard, zich de aderen opende (24 n. C.).—9) Plautius Laterānus, onder Nero, werd in de samenzwering van Piso betrokken en onderging met standvastigheid den dood.—10) Plautius, rechtsgeleerde onder Vespasiānus, van wien verschillende geschriften in de Pandecten worden vermeld.—11) A.
Plautius veroverde als legatus Augusti pro praetore in 43 n.
C. en volgende jaren het zuidelijk gedeelte van Britannia, en vierde in 47 eene ovatio; hij was de laatste, wien die eer te beurt viel, zonder keizer te zijn of tot de keizerlijke familie te behooren.—12) L. Plautius Plancus, z. Munatii no. 4.